Westerwolds Landrecht
Vertaling van de artikelen uit
het Westerwolds Landrecht van 1470.
Vanuit de versie van A.Q van Swinderen voor Pro Excolendo Jure Patria uit 1807
(C) 2017 – L.J. Houwing
Stichting Westerwolders
INLEIDING.
Wij, boerengezelschap de Westerwolders, willen al jaren leven volgens het Westerwolds Landrecht.
Dit is zelfs zo belangrijk, dat een eenzijdige wijziging in het Landrecht, er zelfs voor heeft zorg gedragen , dat Egge Addinga in 1475, door westerwolders is vermoord.
We willen ons houden aan de rechten en plichten die voor alle westerwolders in de middeleeuwen golden.
Er zijn drie verschillende edities verschenen van het Westerwolds Landrecht, maar die moeten dan wel te lezen zijn.
Een editie is van Karl Freiherrn von Richthofen , en maakt deel uit van de Friesische Rechtsquellen, uit 1840.
De tweede is van Gesina Elama, stadsdrukker , uit 1706.
De derde is van Mr. A.Q. van Swinderen, voor het gezelschap Pro Excolendo Jure Patria, in 1809.
De eerste editie is in een taal geschreven die een mengeling is van nederduits en midden-nederlands, en dan speciaal gericht op de grensstreek, wat Westerwolde was in die tijd. Diverse historici hebben zich over de tekst gebogen, maar niemand kon me helpen met vertalen.
De tweede is geschreven in gotisch duits, en is in bezit van de Historische Vereniging Westerwolde, en tentoongesteld in het museum in Sellingen.
De derde editie ligt in de Groninger Archieven. Deze editie is beter te lezen. De auteur, mr. Van Swinderen, schrijft hierover: eene wet boven alle andere duister en moeyelijk te verstaan.
Deze editie heb ik door de Groninger Archieven kunnen laten scannen en het resultaat ligt hier gereed. Zelfs de wetsartikelen die hebben geleid tot de moord in 1475, zijn nu duidelijk aan te geven, in de vertaling.
Vanaf nu is er geen enkele Westerwolder meer die het Landrecht niet kent.
BEWERKING ARTIKELEN WESTERWOLDS LANDRECHT.
ARTIKEL 1.
Alle geheime huwelijksverbintenissen, die zonder het advies of toestemming van de ouders worden aangegaan, geschieden zonder uitzet of bruidsschat. Zelfs als de oudste zoon of dochter een zodanig huwelijk aangaat, die volgens de wet het huis toebehoort, zal daarvan niets bezitten of kunnen eisen bij het leven van de ouders. Zij mogen hem of haar bij zich in nemen. Enkel na de dood van de ouders behoort hem of haar het huis.
ARTIKEL 2.
Als er meer dan 1 bruidsschat te betalen is in een sterfhuis, dan moet men die voor alle schulden betalen. Is dit vastgelegd in de erfenis, komt dit na de dood in de erfenis ter sprake, waar het uit afkomstig is. Gaat het om andere goederen, dan naar vermogen van het huis en in overeenkomst met de partijen.
ARTIKEL 3.
Als de bruidsschat onder voorwaarden is ingebracht, moeten bij betaling dezelfde voorwaarden worden gehanteerd. Een derde deel in geld, en twee derde deel in goederen.
ARTIKEL 4.
De bruidsschat dient binnen redelijke termijn betaald te worden, naar vermogen van het huis, zonder voorwaarden van partijen.
ARTIKEL 5.
De gouden of zilveren borstspeld zal de waarde hebben van een Mark. De Mark dient gerekend te worden tegen 24 Krumstert.
ARTIKEL 6.
De inhoud van de bruidskist, die men mee ten huwelijk geeft, zal bestaan uit twee grote bedden met toebehoren, in goed staat, zonder uitzondering.
ARTIKEL 7.
De bruidskleren zullen bestaan uit een Iperse rok, een Iperse hoike en een Romundische rok en kattenpels, alsmede uit dagelijkse kleren naar eer en vermogen van het huis.
ARTIKEL 8.
Alle gaven die aan de bruid of bruidegom worden gegeven, behoren aan hen toe, binnen of buitenshuis, of ze nu door vrienden of vreemden zijn gegeven.
ARTIKEL 9.
Als kleding bederft, zullen deze in dezelfde staat vervangen dienen te worden.
ARTIKEL 10.
Als de bruidsschat door de dood vervalt, zal men binnen een jaar en een dag na overlijden, dan zal men deze niet kunnen aanspreken als roerende of onroerende goederen.
ARTIKEL 11.
Alle huwelijksvoorwaarden zijn bindend en blijven bindend. Als ze met toestemming en overleg met vrienden, moeten deze op de bruiloft worden gevraagd, om deze in alle openheid te bevestigen.
ARTIKEL 12.
Alle gaven bij een huwelijk, blijven bij de langstlevende.
ARTIKEL 13.
Het bezit van de man staat de vrouw ten onderpand voor de waarde van haar bruidsschat. Niet om te onttrekken of met schulden te belasten. Dit bezit zal van alle verpandingen vrij blijven.
ARTIKEL 14.
Indien een man een verspiller van zijn bezit zal zijn, kan de vrouw hem bij het gerecht aanklagen, dat de door haar ingebrachte goederen, in het geheel onder beheer komen van personen die dat toevertrouwd zijn.
ARTIKEL 15.
De eigendommen van de vrouw prefereren boven alle schuldeisers. Niemand kan aanspraak doen op de goederen van de man, alvorens de vrouw haar goederenuit de boedel van de man in bezit heeft. Zorgt de vrouw daar niet voor, dan zullen het de naaste vrienden doen.
ARTIKEL 16.
Een vrouw verliest haar bruidsschat aan de man door overspel, als dat door getuigen of wettelijk kan worden bewezen. Heeft zij kinderen , dan mogen de vrienden toezicht houden op haar goederen.
ARTIKEL 17.
Als er in het buitenland een huwelijk plaats vindt, zonder toestemming van de ouders of advies van naaste vrienden, mag men zoveel schenken als men wil, zonder enige beperking.
ARTIKEL 18.
Als 2 personen in het huwelijk treden, die of beide of een van beide kinderen hebben, is men gehouden om de goederen van de kinderen onder voogdij te stellen. De ouders, stiefvader of stiefmoeder hebben daar geen invloed op, tenzij de voogden dit toestaan.
ARTIKEL 19.
Als er kinderen zijn, zoons of dochters, die ongehoorzaam of weerspannig zijn, en hun ouders oneer of schande aandoen, mogen ouders goederen van de kinderen inperken.
ARTIKEL 20.
Voor kinderen, waarvan de ouders gestorven zijn, zal men binnen een jaar, voogdij aanstellen. Mannen die het recht van de kinderen behartigen, en naar rechten, daartoe zijn gekozen. Deze zullen van de goederen van de kinderen inventaris opmaken, en zweren, dat zij deze niet zullen verpanden, verplaatsen, of verkopen, en daar ieder jaar rekening van afleggen voor de rechter. Lukt dit niet, dan kan de rechter andere personen in het land kiezen, die de goederen bewaren ten behoeve en onderhoud van de kinderen, en alles aantekenen, wat ontvangen en uitgegeven is.
ARTIKEL 21.
Wanneer een weduwe , die kinderen heeft, hertrouwd, dan zullen voogden over de kinderen aangesteld worden, binnen de tijd van een jaar, tenzij naaste vrienden anders oordelen. Zij moeten dit bij de rechter aangeven.
ARTIKEL 22.
Ieder zal bewijs hebben van de bruidsschat, van man of vrouw, binnen een jaar na het gesloten huwelijk van degenen die dit aangaan.
ARTIKEL 23.
De ouders behouden altijd hun aandeel in de goederen van de kinderen en de inboedel, en de kinderen mogen de goederen van hun ouders niet verplaatsen. Zij behouden het halve huis en het land wat er bij hoort, de kinderen behouden het achterhuis.
ARTIKEL 24.
Een vader mag zijn goederen verdelen onder zijn zoons en dochters, naar huwelijkse voorwaarden. De oudste zoon behoudt het huis met alle losse en tilbare goederen. Wil de vader de overdracht van de goederen doen, moeten de andere kinderen er bij geroepen worden.
ARTIKEL 25.
Als de vader verstandelijk beperkt is, zal men de naaste vrienden vragen, die volgens de huwelijkse voorwaarden, bindende besluiten nemen.
ARTIKEL 26.
Als het gebeurt, dat de vader met zijn kinderen, niet in rust en vrede kan leven, mogen de naaste vrienden beslissen, of de ouders meer rust kunnen hebben, of dat een van beide het huis moet verlaten.
ARTIKEL 27.
Kinderen uit het laatste huwelijk krijgen steun tegenover de kinderen uit het eerste huwelijk, wel naar huwelijkse voorwaarden van beide partijen.
ARTIKEL 28.
Indien hij, die bruidsschat schuldig is, en aanbiedt voor mei te betalen, en hij, die het aangeboden is, laat staan tot St.Jakob, zal de bruidsschat zonder enige bezwaren moeten ontvangen.
ARTIKEL 29.
Als de ouders met de kinderen in onmin leven, mogen de ouders de halve inboedel nemen en de halve schuld betalen. Ook mogen zij het halve land houden. Zij mogen eerst het halve tilbare goed nemen en later het zesde deel. Zij mogen de goederen niet verplaatsen of verkopen. Dit kan enkel als zij tot lijfsbehoud dienen, met goedkeuring van de naaste vrienden. Dit met toestemming van de rechter.
ARTIKEL 30.
Als de kinderen hun ouders niet behoorlijk kunnen verzorgen, en de ouders worden oud, blind of onvermogend, ondanks de aanmaningen van hun naaste vrienden, hun goederen overdragen met kennis van de rechter. Kinderen kunnen hier geen aanspraak op maken.
ARTIKEL 31.
Als de ouders ziek of onvermogend, mogen zij naar tijdsomstandigheden, goederen voor huiselijk gebruik behouden, zoals zij dat wensen.
ARTIKEL 32.
Een kind wordt in alle zaken mondig gerekend, als hij 25 jaar oud is.
ARTIKEL 33.
Indien het huis van de ouders aan de oudste zoon is overgedaan, en de andere kinderen het huis hebben verlaten, behalve een ongetrouwde zoon, en als de oudste zoon zonder erfgenaam komt te overlijden, dan zal de overgebleven zoon het huis hebben.
ARTIKEL 34.
Verkoop zal geschieden binnen jaar en dag, naar Gronings Landrecht. Men dient de verkoop binnen een jaar op drie achtereenvolgende zondagen, openlijk in de kerk, waar het huis of grond gelegen is, laten afkondigen. Zowel de koper als de verkoper zal verplicht zijn onder ede te verklaren, hoe en op welke manier de verkoop zal geschieden.
ARTIKEL 35.
Indien iemand overlijdt, een huis of enig land nalaat, dat verkocht zal worden, zal de erfenis terecht komen bij de nazaten van de verkoper, zoals bij alle boedels gebeurd.
ARTIKEL 36.
Indien iemand overlijdt, een huis of enig land nalaat, zal de erfenis gaan naar de naaste vrienden van de overledene, zonder tegenspraak.
ARTIKEL 37.
Als iemand zijn huis wil verkopen, hebben de naaste vrienden het recht van eerste koop.
ARTIKEL 38.
Alle nazaten van vader en moeder, uit een wettelijk huwelijk voortgekomen, sluit de halve verwantschap uit van de te verkopen goederen, tenzij dit anders is bedongen en besloten. Men moet zich aan deze verplichting houden.
ARTIKEL 39.
Geen ouder kan zijn huis verkopen, zonder toestemming van hun kinderen, tenzij het kind verstandelijk beperkt is, of een verkwister van zijn goederen is, of met een driftig en oplopend karakter de hand aan zijn ouders geslagen heeft.
ARTIKEL 40.
Een kind kan zijn ouders niet onterven, want zij houden altijd hun recht in de goederen van de kinderen.
ARTIKEL 41.
Een buitenechtelijk kind van een zelfstandige moeder zal ook recht hebben op de erfenis van de moeder, net als de wettelijke kinderen. Uitgezonderd het ouderlijk huis. Volgens het Landrecht gaat het ouderlijk huis alleen naar de wettige kinderen.
ARTIKEL 42.
Alle erfenissen vervallen aan de naaste vrienden, of de nazaten erven het goed van de overledene.
ARTIKEL 43.
De goederen van ouderloze kinderen die nog minderjarig zijn, of de leeftijd van 25 jaar nog niet hebben bereikt, zullen van waarde blijven tot hun meerderjarigheid.
ARTIKEL 44.
Als een man komt te overlijden en alleen een dochter heeft, dan zal deze de kleding en de krijgsuitrusting behouden. Deze zullen in het huis blijven waar zij aangeschaft zijn. Dit geldt ook als een moeder overlijdt en alleen een zoon heeft, zal deze de kleding , het huisraad en de versierselen behouden. Ook deze goederen zullen in het huis blijven.
ARTIKEL 45.
Als er broers zijn, en geen zusters, waarvan 1 een geestelijke is, ingewijd en priester uit het huis is, zal deze de kleding en versierselen van de moeder krijgen. Wat overblijft is voor de broers.
ARTIKEL 46.
Niemand zal een koop aangaan met minderjarige kinderen, noch geld lenen.
ARTIKEL 47.
Alle handelingen met minderjarige kinderen hebben geen waarde.
ARTIKEL 48.
Als door verzuim van de voogden enige schade aan goederen van minderjarigen wordt toegebracht, zal dat niet schadelijk zijn voor de kinderen, maar zullen de voogden, binnen of buiten het gerecht om, daarvoor boeten.
ARTIKEL 49.
De voogden zijn gehouden om rekenschap van zaken af te leggen als de kinderen minderjarig worden.
ARTIKEL 50.
De voogden zullen gedurende hun voogdijschap geen koophandel met de kinderen aangaan. Dit is onwettig.
ARTIKEL 51.
Indien enige goederen van minderjarige kinderen zijn verkocht, kunnen zij gerechtelijk aanspraak doen op vernietiging van de koop, als het hun schadelijk is, en zonder gerechtstoestemming geschied is.
ARTIKEL 52.
Een vrouw, die een tweede huwelijk aangaat, zal geen voogdijschap over haar kinderen behouden, maar rekenschap van hun goederen doen.
ARTIKEL 53.
Als een vader een zoon heeft, aan wie hij geen goederen of zijn boedel beloofd heeft, en de zoon gaat een koophandel aan, heeft de vader daar geen problemen mee, tenzij de vader zelf de handeling deed.
ARTIKEL 54.
Alle landscheidingen zullen geschieden naar oude kennis, en bewijs van kundige mannen, die een goede naam hebben, of door andere bewijzen als brieven, sloten, graven of andere manieren ter kennis gekomen van wijze mannen, die geen belang bij de zaak hebben.
ARTIKEL 55.
Getuigen zullen zweren dat de situatie altijd zo geweest is naar horen of zien. Niemand zal palen, graven of enig ander teken tussen landscheiding maken, waardoor aan iemand schade kan worden veroorzaakt. Niemand zal ook landscheidingen mogen maken, of dammen maken zonder wederzijdse toestemming, noch landscheiding maken, klein of groot, op water of land, in het geheim of publiek zonder voorkennis en wetenschap van de naaste buren, die daartoe gerechtigd zijn.
ARTIKEL 56.
Die hier tegen handelt, zal de eigenaar van het land een boete van vier en twintig marken moeten betalen.
ARTIKEL 57.
Waar een opstal is die met oude bewijsstukken kan worden aangetoond, of dat oude mensen van boven de 60 of 70 kunnen verklaren dat de opstal er altijd is geweest, zal deze daar blijven.
ARTIKEL 58.
Geen opstal zal enige schutting, of wateronderbreking mogen hebben, noch van hout, noch van steen of aarde, waar alleen een omheining van dun rijshout gebruikt mag worden.
ARTIKEL 59.
Niemand zal boven de ander enig recht hebben een gemeenschappelijke waterlozing van een dorp met korven of rijshout te belemmeren. Mocht iemand zich dat recht wel aanmatigen, mag de gemeente dit verhinderen. De afvoerstroom moet te allen tijde vrij zijn.
ARTIKEL 60.
Men mag geen wateren schutten op de gemeenschappelijke landerijen, noch op wegen, noch op de rivier Ae. Zij moeten vrije loop hebben, zonder in het minste te worden opgehouden.
ARTIKEL 61.
Niemand zal zijn water leiden over andermans grond, tenzij dat het een gemeenschappelijk water is, of sinds mensen geheugen al zo geweest is.
ARTIKEL 62.
Niemand mag het gemeenschappelijk water op enige wijze ophouden, op straffe van 5 mark.
ARTIKEL 63.
Als er op gemeenschappelijke grond water staat, dat enig nut kan hebben, mag men dat laten aflopen, met wederzijdse toestemming, zonder straf.
ARTIKEL 64.
Niemand kan water tot eigendom maken, of met wagens en voetpaden over een ander zijn grond.
ARTIKEL 65.
Indien iemand water schut, waardoor een ander schade heeft, heeft diegene het recht, vergoeding voor zijn schade te vragen. Dit moet wel bewezen kunnen worden.
ARTIKEL 66.
Niemand zal ook enig water, op hoeven en erven, die aan bouwland grenzen, mogen schutten: de akkers moeten vrij blijven tegen de hoogste boete van vijf mark. De uit- en afwateringen moeten vrij zijn.
ARTIKEL 67.
Een ieder is verplicht zijn hoven en tuinen te beschermen en voor beesten te beveiligen.
ARTIKEL 68.
De ene kant van de Warre in het land zal men op palm-avond, of de week er na, wegbreken, en deze niet herstellen voor de dag van St Bartholomeus. Ook zal deze over niemands grond lopen.
ARTIKEL 69.
De breedte van de Warre zal boven elf voet liggen, en de Warre mag boven en beneden een kolk hebben.
ARTIKEL 70.
Niemand zal in andermans water met netten mogen vissen.
ARTIKEL 71.
Indien er een afwatering, door een sloot of gracht wordt gemaakt, en door een anders water stroomt, die mag de vis uit de rivier Ae die in de sloot opgaat, nemen.
ARTIKEL 72.
Alles wat in de rivier Ae wordt vervoerd, van boven of beneden, zal van tol vrij zijn. Ook zullen geen schepen worden opgehouden.
ARTIKEL 73.
Een ieder mag zijn waterleiding zo diep en breed graven als het hem belieft, en wil zijn buur niet met hem graven, kan en mag hij zich bij het gerecht beklagen, om hem behulpzaam te zijn.
ARTIKEL 74.
Als iemand op zijn hofstede, omheind of niet, een andermans dier aantreft, mag hij die niet beschadigen of iets anders aandoen, op straffe van een vergoeding.
ARTIKEL 75.
Als iemand s nachts op zijn hofstede een andermans dier aantreft, mag hij die vasthouden, zodat de schade, daardoor veroorzaakt, door de eigenaar vergoed zal worden, en wel zonder tegenspraak.
ARTIKEL 76.
Maar als iemand bij dag in zijn hofstede een andermans dier aantreft, hetzij in zijn koren of hooi, die mag hij houden, om de schade te vergoeden, dit moet op dezelfde dag aan de eigenaar bekend gemaakt worden. Opdat jij dezelfde dag de schade kan voldoen. Is hij daar niet toe in staat, dan mag het dier tot de volgende dag gehouden worden. De eigenaar is dan verplicht niet alleen de schade, maar ook de stalling en het voer , als hij daartoe verplicht wordt, te vergoeden.
ARTIKEL 77.
Als iemand bij nacht een andermans dier vindt in zijn koren, of hooi, of onder zijn eikenbomen, tegen de oogsttijd, mag hij de dieren houden tot de schade is vergoed. Tenzij de dieren verloren of verjaagd zijn, en dat de eigenaar kan bewijzen, dat hij met zijn huisgezin, niet in staat was de dieren te zoeken.
ARTIKEL 78.
Als een vreemd dier wordt gevonden, zal deze van rechtswege worden gehouden, waarna drie maal van acht tot acht dagen een kerkverkondiging zal worden gedaan en er niemand komt opdagen, zal het dier aan het gerecht vervallen en zal deze de geleden schade en kosten moeten vergoeden, tenzij het dier aan de benadeelde wordt overgedaan.
ARTIKEL 79.
Als er goederen aanspoelen of schepen stranden, zullen deze, buiten het berggeld van de landseigenaar, mits dit wettelijk bewezen kan worden. Als er binnen een jaar geen eigenaar van goederen of schepen komt opdagen, vervallen deze aan de eigenaar van het land.
ARTIKEL 80.
Als iemand in zijn grond een verborgen schat, of geld vindt, behoort deze hem toe.
ARTIKEL 81.
Hij die geld vindt in andermans grond, waar hij niet opzettelijk heeft gezocht, behoort de vondst voor de helft aan de vinder, en voor de helft aan de eigenaar van de grond.
ARTIKEL 82.
Wat op heilige plaatsen gevonden wordt , behoord aan de kerk, waar het gevonden is.
ARTIKEL 83.
Wat op Heerwegen gevonden wordt, behoort voor de helft aan de vinder en voor de helft aan de eigenaar van de grond.
ARTIKEL 84.
Ieder die op zijn, of op andermans grond, op heilige plaatsen en op Heerwegen enig geld of geldwaarde vindt, moet dit door kerkafkondiging bekend laten maken, of er een eigenaar gevonden kan worden, die zonder beloning de vondst overhandigt dient te worden, mits het gevondene beschreven of door tekens herkenbaar is.
ARTIKEL 85.
Als iemand een zwerm bijen vind, die hij volgt, en een ander volgt de zwerm ook, die overvliegt, moet de zwerm gedeeld worden.
ARTIKEL 86.
Die een zwerm vindt, op het veld of in een boom, moet er een teken bij achterlaten, tot hij terugkomt, anders behoort de zwerm aan een tweede vinder.
ARTIKEL 87.
Indien een zwerm op een ander zijn boom of grond vliegt, kan men daar een munt bijleggen, en de zwerm lokken zonder boete, behoort hem de zwerm.
ARTIKEL 88.
Als iemands bijen een ander schade aanbrengen, moet men dit de eigenaar melden, om te zeggen op wat voor manier de schade is ontstaan en hoe dit te voorkomen.
ARTIKEL 89.
Iemand zijn zwerm, die bij een ander vliegt, behoort hem toe, als dit te bewijzen is. Vliegen twee zwermen door elkaar, behoort ieder de helft.
ARTIKEL 90.
Niemand mag een ander zijn bijen lokken, in het moeras, veld of broeklanden. De eigenaar mag de vreemde korf aan de rechter tonen.
ARTIKEL 91.
Zo lang iemand bijen houdt, behoren ze hem toe, in wiens plaats of boom ze ook zitten.
ARTIKEL 92.
Op dezelfde manier is het ook met alle wilde dieren. Als iemands windhond achter wild aanjaagt, behoort het wild aan hem. Als iemand anders zijn windhond het wild vangt, behoort het nog aan de eerste. Anders is het dieverij.
ARTIKEL 93.
Al die schade ondervinden aan tam gemaakte wilde dieren, is het alsof het tamme dieren betreft.
ARTIKEL 94.
Niemand zal een anders dieren, tam of wild, lokken, bij boete van de waarde van de dieren.
ARTIKEL 95.
Als iemand op jacht is met zijn honden, een wolf, een wild zwijn of ander soort grof wild vangt, behoort dit aan de eigenaar van de grond. Als het anders geschiedt, is het dieverij.
ARTIKEL 96.
Niemand zal de jacht uitoefenen door het plaatsen van netten om wild te vangen op het land van een ander. Plaatsen van netten is wel toegestaan op eigen grond.
ARTIKEL 97.
Op de gemeenschappelijke marken in het landschap mag een ieder jagen, waar hij wil, als de eigenaar niet aanwezig is. Als de eigenaar aanwezig, mag niemand jagen dan de eigenaar. Gebeurt dit wel, al de buit aan de eigenaar overhandigt moeten worden.
ARTIKEL 98.
Als iemand een bedrieglijk op de loer liggende en bijtende hond heeft, die al twee personen gebeten heeft, en een derde zal bijten, zal door de eigenaar een boete betaald worden, alsof hij het zelf gedaan had.
ARTIKEL 99.
Indien iemand een woedende of dolle hond heeft, en zich daarvan bewust is, zal hij de hond afmaken. Verzuimt hij dit en de hond bijt later weer iemand, moet hij hiervoor voldoening doen.
ARTIKEL 100.
Als iemand een stootse stier heeft, of een ander stoots dier, dat een man gestoten heeft, zal hij alle schade vergoeden, alsof hij het zelf gedaan had.
ARTIKEL 101.
Als iemand een paard heeft, dat achteruit slaat, zal hij hem een bel aan de staart binden, zodat ieder gewaarschuwd is.
ARTIKEL 102.
Als iemand een dier stotende maakt, zal hij hetzelfde betalen.
ARTIKEL 103.
Als iemand zijn dol beest probeert te vangen, en in de tussentijd bijt het beest iemand, hoeft de eigenaar hier niet voor te betalen.
ARTIKEL 104.
Als een dier iemand schade aandoet, of een wond toebrengt, en dat daarvoor niet gedaan heeft, mag de eigenaar het dier verjagen of van zich ontdoen, zonder voldoening aan de beschadigde te geven. De beschadigde mag het dier wel houden, als hem dat belieft.
ARTIKEL 105.
Als iemand een schadelijk dier heeft, mag ieder hem daarop aanspreken. Het dier is dan tot schade van de eigenaar.
ARTIKEL 106.
Als iemand een wreed beest, dat slaat of stoot bij een ander brengt, en zich daarvan bewust is, is de brenger verantwoordelijk voor de schade.
ARTIKEL 107.
Als iemand een dier, dat hij gevangen of op stal heeft, laat verhongeren, is hij verantwoordelijk voor de schade.
ARTIKEL 108.
Als iemand een andermans dier in het veld slaat, zal hij daar voldoening voor geven. Heeft hij het dier doodgeslagen, zal hij daarvoor betalen. In de nachtelijke uren telt dit dubbel.
ARTIKEL 109.
Een ieder, die zijn dienstboden bloedwonden aanbrengt, zal de rechter boete moeten betalen.
Dit geldt ook als de dienstbode de hem bloedwonden heeft aangebracht.
ARTIKEL 110.
Als iemand brand veroorzaakt in het veld, of in het hout, waar schade door ontstaat, zal hij daar vergoeding voor betalen.
ARTIKEL 111.
Dienstboden, knecht of meid, die de goederen van hun heer verwaarlozen, en dit is te bewijzen, zullen vergoeding moeten betalen.
ARTIKEL 112.
Die in het geheim kuilen maakt, waardoor schade aan mens en dier kan ontstaan, zal vergoeding moeten betalen.
ARTIKEL 113.
Die een andermans dier, dat drachtig is , slaat, het beest mishandelt of doodt, zal daar naar rechterlijke uitspraak voor betalen.
ARTIKEL 114.
Zegel en brief moeten geldig zijn bij erfelijke goederen.
ARTIKEL 115.
Als een testament geldig is, wordt er vereist, dat het beschreven is en door de biechtvader verzegeld is, waar ook twee getuigen bij verplicht zijn, zal niemand meer mogen ontvangen dan een engelse mark, dat is zeven emder gulden.
ARTIKEL 116.
Alle zaken die men met het zegel van de Heer Van Westerwolde wil begeleiden, daarvoor zal men niet meer schuldig zijn dan een oude schild en voor het schrijven van een uitspraak drie groninger stuivers.
ARTIKEL 117.
Omheiningsstokken moet men kappen en aan twee kanten aanscherpen.
ARTIKEL 118.
Wie een omheining aan de straat wil maken, moet de roeden aan de straatkant aanscherpen.
ARTIKEL 119.
Een man die een hof heeft, en die zelf onderhoud, zal deze moeten beveiligen.
ARTIKEL 120.
Als er een boom tussen twee landerijen staat, aan wie twee derde deel behoort, is eigenaar van de hele boom.
ARTIKEL 121.
Als iemand een boom wil kappen, heeft een boom zijn eigen val, daarom zal hij naar vermogen alle hulp moet aanwenden opdat niemand beschadigd wordt.
ARTIKEL 122
Die een boom kapt, zal er op toezien dat hij geen schade berokkend aan kinderen en dieren. Gebeurt dit, moet hij een schadevergoeding betalen.
ARTIKEL 123.
Een hof-tuin moet een hoeve blijven, tenzij hij omheind is of de buurtschap dit wil toestaan.
ARTIKEL 124.
Als een boom groeit of hangt over een ander zijn grond of bebouwing, mag men op een ploegwiel of op de eigen bebouwing staan en de boom snoeien met een bijl , waarvan het handvat een el lang is.
ARTIKEL 125.
Ieder die een bebouwing wil maken , moet deze drie voet van de erfgrens plaatsen, zodat er een ladder op eigen grond kan staan en de regendrup op eigen grond valt.
ARTIKEL 126.
Ieder die erfgrond of ander land wil scheiden, zal het in het midden in twee delen graven, of omheinen. Wil de ander niet mee graven, mag de eerste drie voet van de ander zijn grond graven en de grond op zijn eigen grond gooien en zal de sloot aan beide kanten toebehoren en als scheidingssloot of beveiliging dienen.
ARTIKEL 127.
Als iemand een man vindt, die aan zijn bomen schade deed, die mag hij aanklagen wegens geweldpleging, en de schade te vergoeden, die aan het hout geleden is.
ARTIKEL 128.
Als iemand op gemeenschappelijke grond bomen plant, mag hij die niet weer kappen of gebruiken,
Zonder toestemming van de buurtschap.
ARTIKEL 129.
Als iemand bomen plant op een ander zijn grond, verliest diegene het hout en het werk.
ARTIKEL 130.
Als iemand bomen plant, die een ander schade berokkenen, heeft die het voordeel van de regendrup. Schadelijk of niet schadelijk.
ARTIKEL 131.
Als iemand hop in zijn grond heeft , en die groeit over andermans grond, mag hij de ranken naar zich toe trekken , tot aan de wortels, en mag deze behouden. De ander behoudt de ranken die over zijn eigen grond groeien.
ARTIKEL 132.
Niemand zal toestemming geven om in gemeenschappelijk hout te kappen. Alle andere eigenaren moeten ook toestemming geven. Gebeurt het anders mag men hem voor begaan geweld aanklagen.
ARTIKEL 133.
Als iemand een oven plaats bij een ander zijn grond, moet dat drie voet van de grens blijven en de opening naar zijn eigen grond houden.
ARTIKEL 134.
Tegen vliegende vogels moet men een omheining of schutting van drie voet hoog plaatsen, mag men deze vangen.
ARTIKEL 135.
Als er ganzen in iemands koren zitten, moet men de eigenaar waarschuwen, ook mag men de ganzen ophangen zo dat ze met de kop op de grond hangen. Eenden mag men ophangen aan een opengespleten stok en mogen niet weggenomen zonder toestemming.
ARTIKEL 136.
Indien hoenderen een ander schade aandoen, moet men de eigenaar waarschuwen. Lukt dat niet, mag men de hoenderen doodslaan.
ARTIKEL 137.
Alle keuze van de boeren is vrij, als twee derde het eens zijn, moet een derde volgen. Als een derde deel niet in staat is om te beslissen, zullen de rechter en twaalf goede mannen daarover oordelen en een besluit nemen, dat ten algemene nutte is.
ARTIKEL 138.
Alle boeren zijn vrij in hun keuzes, zonder boete.
ARTIKEL 139.
Niemand zal een weg mogen graven voor eigen gebruik, in de boermarke. Ook zal niemand een eigendom maken in een boermarke, zonder toestemming van de buren.
ARTIKEL 140.
Als twee of drie personen een molen hebben, en een weigert deze te onderhouden ,kunnen de anderen hem verbieden van de molen gebruik te maken.
ARTIKEL 141.
Alle gewone wegen en bruggen moeten zes voet breed zijn.
ARTIKEL 142.
Alle kerkwegen moeten twaalf voet breed zijn.
ARTIKEL 143.
Alle heerwegen moeten twee en dertig voet breed zijn.
ARTIKEL 144. Een steeg moet zestien voet breed zijn. Die deze niet wil onderhouden, mag hem ook niet gebruiken.
ARTIKEL 145.
Als een gemeenschappelijke weg vele jaren niet gebruikt, mag hij nog niet opgeheven worden.
ARTIKEL 146.
Als iemand een knecht of een meid huurt, en zij dragen de land-penning, zijn zij verplicht om te dienen. Als zij de dienst niet afmaken, zullen zij het loon wat de heer anders betaald zou hebben, terugbetalen. Ook zal de heer het loon uitbetalen als zij ontslagen worden.
ARTIKEL 147.
Als iemand een dienstbode van een ander huurt, en de dienstbode wil na de diensttijd bij de heer blijven, mag dit zonder belemmering.
ARTIKEL 148.
Als een dienstbode enig werk voor de heer verzuimt, kan hij daarop aangesproken worden.
ARTIKEL 149.
Als een dienstbode zijn leven verliest in dienst van zijn heer, mag men hem zijn loon op zijn borst leggen. Daarmee is hij betaald.
ARTIKEL 150.
Verliest een dienstbode zijn leven tijdens werk voor een ander, moet men zolang hij gediend heeft, uitbetalen.
ARTIKEL 151.
Als een dienstbode een langdurige ziekte krijgt, zal de heer hem veertien dagen houden op zijn kosten, nadien zal de dienstbode deze tijd moeten inhalen. Blijft een dienstbode langer ziek, dan moet hij zijn broodheer voor de kost betalen, en de heer voor het gemis van de dienst vergoeden.
ARTIKEL 152.
Als de huisheer een boerrichterschap heeft, en niemand uit zijn huisgezin kan hem bij de rechtspraak vervangen, is hij vrijgesteld van boerenwerk, zelfs als hij daar niets te doen heeft.
ARTIKEL 153.
Als een beest in bijzijn van de herder in slijk of drek raakt, zal de herder hem er uit helpen. Kan hij dit niet doen, moet hij de eigenaar van het beest daarvan terstond in kennis stellen. Daarmee heeft hij aan zijn verplichting voldaan. Als hij dit verzuimd, is hij een schadevergoeding schuldig.
ARTIKEL 154.
Als een beest tegen se wil van de herder door een wolf gebeten wordt, en dat is te bewijzen, is de herder niet verantwoordelijk.
ARTIKEL 155.
Als een hond een anders beest verwond of bijt, al men hem in het eerste geval de voet en in het tweede geval de snuit afhakken.
ARTIKEL 156.
Als iemand een ander zijn hond wreed doodslaat, en het is te bewijzen dat er geen oorzaak is, krijgt diegene een boete van vier mark.
ARTIKEL 157.
Een mark dient gerekend te worden als zestien groninger stuivers.
ARTIKEL 158.
Als een hond aanvalt, mag hij van voren gestoken worden, niet van achteren, of men moet daarvoor een vergoeding betalen.
ARTIKEL 159.
Als een dienstknecht een boerrichterschap dient, zal deze geen ander werk gegeven kunnen worden.
ARTIKEL 160.
Als een beest door een dienstknecht gewond of gedood wordt, zal hij deze vergoeden.
ARTIKEL 161.
Heeft een buurschap een gemeenschappelijke herder, die schade aanricht, en deze zalf niet kan herstellen, komt dit ten laste van de hele buurschap.
ARTIKEL 162.
Een hert op het veld en een eend in een poel moet men niet verstoren. Hier staat een boete van vijf mark voor.
ARTIKEL 163.
Als de Heer van Westerwolde rechters aanstelt, die niet in opspraak zijn, zullen de ingezetenen tevreden zijn. De rechters zijn ingezetenen van Westerwolde en bezitten voldoende landerijen, en zullen gegoede burgers zijn.
ARTIKEL 164.
Wie een rechter verwondt buiten het recht en niet om rechtswille, betaald vier mark boete. Wordt hij doodgeslagen, dan wordt de boete verdubbeld.
ARTIKEL 165.
Als een rechter iemand verwond buiten een rechtszaak om, betaald hij een boete van vier mark. Wordt hij doodgeslagen, dan wordt de boete verdubbeld.
ARTIKEL 166.
Als de ene herder een andere herder slaat, staat daar geen boete op. Als de andere tot bloedens toe wordt gewond, en hij klaagt, dan is dat twee mark.
ARTIKEL 167.
Als een rechter begint met rechtspreken, zal niemand scheldwoorden gebruiken, bij boete van vijf schellingen, en niemand zal spreken zonder toestemming van de rechter, bij dezelfde boete.
ARTIKEL 168.
Die in de boete van vijf schellingen is vervallen, bij wat voor zaak dan ook, mag door de rechter gevraagd worden op zekere dag voor het gerecht te verschijnen, tegen een boete van vijf mark, als de rechter daar over klaagt.
ARTIKEL 169.
Als een klacht voor de rechter wordt gebracht, waar geen boete op staat, ontvangt de rechter daarvoor een krumstert, maar als iemand klaagt over geweld, dan is het vijf mark, of over bloedwonden, dan is het twee mark.
ARTIKEL 170.
Een klager mag de rechter om bemiddeling verzoeken, wat hij niet mag weigeren. Om bij bemiddeling voor de ander het woord te voeren, en die gedagvaard wordt, dan zal de rechter, wat hem ten laste wordt gelegd, en hem voor het gerecht eisen, dan zal hij met een bemiddeling antwoorden, als beschreven. Indien de beklaagde als hij gedagvaard wordt , niet verschijnt, zal hij voor de eerste keer ontbreken en boete van vijf schellingen betalen, voor de tweede keer ontbreken een halve mark, voor de derde keer ontbreken, een hele mark. Voor de vierde keer ontbreken, zal hij door twee mannen worden opgebracht. Hierop zal de klager zijn eis op schrift stellen, en van bewijs voor zien hebben. Waarop de klager zijn eis toegewezen zal worden. Als de rechter zijn eisen ongegrond vindt, zal hem zijn eis worden ontzegd. In alle gevallen, gegrond of ongegrond, al de gedaagde, niet komen opdagen, om zijn ongehoorzaamheid, de kosten moeten voldoen.
ARTIKEL 171.
De rechter zal iedere week een rechtsdag houden en wel des woensdags voor de middag in Vlagtwedde in de kerk of op het kerkhof, als de klanten buiten het land wonen, arme personen zijn, evenals zaken die geen uitstel kunnen lijden, voor alle anderen geholpen zullen worden. Door deze voorgeschreven rechtsdagen, zullen verstaan worden de rechtsdagen van de Nederrechters, heeft de Heer van Westerwolde met een van de ingezetenen, de mogelijkheid in geval van lijfstraffelijke zaken, of andere boetes, zal hij voor het Huis te Wedde kunnen dagvaarden en uitspraak doen en deze in overeenstemming met het Landrecht te behandelen.
ARTIKEL 172.
Een ieder zal op de rechtsdagen vrij en ongehinderd kunnen komen en vertrekken, bij dag en bij nacht, tegen een boete van vijf mark aan de Heer van Westerwolde.
ARTIKEL 173.
De rechter zal een ieder laten aanzeggen tot het maken van dammen, wegen, stegen en bruggen, en kraaien te vangen, tegen een boete van vijf schellingen aan de Heer van Westerwolde.
ARTIKEL 174.
De rechter kan beslag leggen op goederen, en beslaglegging opheffen. De rechter ontvangt hiervoor een krumstert.
ARTIKEL 175.
Als bij een man beslag wordt gelegd, zal die beslaglegging veertien dag gelden, en veertien dagen na betaling. De panden moeten een vierde meer opbrengen, dan de waarde is, maar wegens geleend geld of verdiend loon, mag recht op de derde dag gesproken worden.
ARTIKEL 176.
De drost of de rechter kan niemand gevangen nemen, tenzij hij een openbare dief of misdadiger is.
ARTIKEL 177.
Ook zal de rechter niemand arresteren, tenzij hij voortvluchtig is, en zijn goederen al op een wagen of op de rug heeft, of daarvan verdacht is, mag de rechter hem aanhouden, omdat hij het gerecht minacht.
ARTIKEL 178.
Voor iedere aanklacht, die aan de rechter gedaan wordt, wegens het plegen van geweld, moet aan de Heer van Westerwolde een boete van vijf mark betaald worden.
ARTIKEL 179.
De ouders mogen hun kinderen dwingen zonder boete, dat mag ook de broer van de vader.
ARTIKEL 180.
Die met geweld in een huis inbreekt, of daarin schiet met boog of geweer, verbeurt zijn leven, en wie hierna het huis of hof inloopt, betaald een boete van vijftien mark.
ARTIKEL 181.
Die zich tegen verpanding verzet, moet vijf mark boete betalen.
ARTIKEL 182.
Als iemand een ander met geweld iets ontneemt op vrije straten, die heeft zijn leven verbeurd.
ARTIKEL 183.
Als iemand een ander wil laten arresteren, en niet zo snel bij de rechter kan komen, mag hij twee buren vragen bij het arresteren, moet hij onmiddellijk naar de rechter gaan een dragen de zaak over en geven de rechter zijn geld. Doet hij dit niet, dan moet hij aan de Heer van Westerwolde en boete betalen van vijf mark.
ARTIKEL 184.
Als twee vrouwen ruzie maken en elkaar de muts aftrekken, kost dit twee mark.
ARTIKEL 185.
Als twee vrouwen elkaar slaan bij de wagen of ploeg, is de boete vijf mark.
ARTIKEL 186.
Bloedwonden bij vrouwen onderling , is vijf mark boete.
ARTIKEL 187.
Als een man een vrouw verwond, is het vier mark boete.
ARTIKEL 188.
Als een man een vrouw slaat bij de wagen of ploeg, is het tien mark boete.
ARTIKEL 189.
Als een man een vrouw de muts aftrekt, is het vijf mark boete.
ARTIKEL 190.
Een vader mag voor zijn kinderen spreken, een man voor zijn vrouw, een Heer voor zijn dienstbode, zonder daarvoor opdracht te krijgen.
ARTIKEL 191.
Als enkele mensen onenigheid hebben met een man, die zal men allen schuldig houden , tot het gerecht een schuldige heeft aangewezen.
ARTIKEL 192.
Als iemand klaagt over geweld, en hij komt met bewijs, waardoor dit geweld ontstaan is, zal dat bewijs moeten kloppen, anders moet hij er zelf voor boeten.
ARTIKEL 193.
Als veel mensen in een anders huis, ruzie maken of onenigheid hebben en elkaar verwonden, zonder getuigen, mogen de waard en waardin, als zij geen deelgenoten, of iemand bevoordelen, daarvan getuigenis afleggen, van wat zij daarvan weten of hun bekend is.
ARTIKEL 194.
Als een man van de wagen, of paard valt, daarvoor wordt niets betaald aan de Heer.
ARTIKEL 195.
Een rechter zorgt voor vrede in het land, bij tien mark boete.
ARTIKEL 196.
Als iemand in zijn rede zich vergist of zich kwalijk uitdrukt voor het gerecht, kan zich nog verbeteren, voordat hij het gerecht verlaat.
ARTIKEL 197.
Als een man een arm of een been in stukken geslagen wordt, moet dit voor half lam beboet worden, als hij weer gezond wordt.
ARTIKEL 198.
Wie een ander uitscheldt voor dief , moordenaar, verrader of dergelijke, en het blijft daarbij, zal het recht zijn voortgang hebben, blijft het daar niet bij, betaald hij een boete van vijf mark, zowel aan de beledigde als aan de Heer van Westerwolde.
ARTIKEL 199.
Alle doodslagers zullen hun leven verbeuren, tenzij dit gebeurt uit noodzakelijke zelfverdediging, of andere onvoorziene toevallen, moet dit bekend zijn bij het gerecht, hij zal de vrienden en nabestaanden beschermen, tenzij hij zich verzoend met de vrienden en nabestaanden, zal die verzoening bestaan uit zestig emder gulden, zowel aan de vrienden en nabestaanden Als aan de Heer van Westerwolde.
ARTIKEL 200.
Als een misdadiger een arm of slecht mens is en zich buiten het land begeeft en niet terug komt, zal men zijn vrienden daarom niet vervolgen, maar de beledigde vrienden mogen hem weer dan ook vervolgen, mogen zich niet met hem verzoenen en zal hij zijn leven lang uit het land blijven, tenzij vrienden hem genade verlenen.
ARTIKEL 201.
Wie iemand aan de haren trekt, een vuistslag of bloeduitstorting toebrengt, betaalt een halve mark boete.
ARTIKEL 202.
Die iemand met een stok slaat, betaalt een hele mark boete.
ARTIKEL 203.
Een bloeduitstorting in het gezicht of aan de handen is twee mark boete. Als de wond zo sterk is, dat het bloed niet gestild kan worden, aan het voorhoofd of aan de binnenkant van de handen, is de boete drie mark.
ARTIKEL 204.
Als iemand een ander tot op het bot verwond aan hoofd of ledematen, is het vijf mark boete.
ARTIKEL 205.
Is een grote vlezige wond een halve vinger lang, is het vijf mark boete. Is zij een vinger lang, tien mark. Bij langere wond zal de boete niet stijgen.
ARTIKEL 206.
Als bewezen kan worden dat op het hoofd is doorgeslagen, is de boete twintig mark.
ARTIKEL 207.
Een diepe wond in het lichaam is vijftien mark. Dwars door het lichaam is dertig mark.
ARTIKEL 208.
In voorgaande en andere artikelen , waar niet beschreven staat hoeveel boete aan de Heer van Westerwolde, is het de helft van de boete die de schuldige betaalt.
ARTIKEL 209.
Twee ogen uitgestoken of twee voeten afgehakt of twee handen afgehakt is een boete van zestig emder gulden, een oog , voet of hand is dertig embder gulden, aan een oog blind, een lamme hand of lamme voet, een derde deel boete.
ARTIKEL 210.
Die iemand van zijn neus, lippen of tong, boete van dertig embder gulden.
ARTIKEL 211.
Twee oren af is dertig embder guldens, een oor af is vijftien embder guldens.
ARTIKEL 212.
Voor deze hiervoor beschreven kwetsuren, het hoofd ingeslagen, diepe wonden in het lichaam, ogen uit, handen af, van voeten beroofd, neus, lippen , oren, tong. Als de dader deze zaken ontkent, zal de klager met twee getuigen bewijzen. Zij dienen van te voren de wonden, als beschreven, in ogenschouw te nemen.
ARTIKEL 213.
Die een ander van een vinger of een duim beroofd, zal van ieder en vierendeel mangeld betalen. Berooft hij hem van twee duimen of vingers, betaald hij half mangeld. Bij meerdere vingers zal de boete niet hoger worden.
ARTIKEL 214.
De een die een ander van een deel van duim of vinger beroofd, betaalt hij twaalf mark, twee delen is vier en twintig mark. Bij meerdere delen zal de boete niet hoger worden.
ARTIKEL 215.
Als iemand een ander een duim of vinger verlamt, is de boete zes mark. Bij meerder vingers verlammen is twaalf mark. Bij meerdere verlammingen, zal de boete niet hoger zijn.
ARTIKEL 216.
Die een ander en kootje van duim of vinger verlamt, is de boete zes mark, bij verlamming van twee kootjes, is de boete vier mark. Bij meerdere verlammingen kan de boete niet hoger zijn.
ARTIKEL 217.
Die een ander berooft van een teen, die betaalt twaalf mark, gaat het om twee of meer tenen, dan is de boete vier en twintig mark.
ARTIKEL 218.
Die een ander berooft van een deel van een teen , betaalt een boete van twaalf mark. Twee delen van een teen is een boete van vierentwintig mark.
ARTIKEL 219.
Die een ander een teen verlamt, is een boete van zes mark, bij verlamming van twee delen is de boete 12 mark.
ARTIKEL 220.
Die een ander een deel van de teen verlamt, betaalt een boete van drie mark. Bij verlamming van meerdere delen van een teen, is de boete zes mark.
ARTIKEL 221.
Die een ander berooft van een of meer tanden, is de boete voor iedere tand vier mark. Bij meerdere tanden zal de boete niet stijgen.
ARTIKEL 222.
Die een ander een arm of beide armen, een been of beide benen, stuk slaat, waarbij de gewonde zijn gezondheid behoud, is de boete voor iedere arm of been achttien mark. Blijft de arm of been lam, moet ook voor de lamheid worden betaald.
ARTIKEL 223.
Alle wonden die gestoken zijn in de buikholte, hals , armen, handen, voeten, benen, of dwars door een lichaam met open wonden aan beide zijden, moet voor twee wonden de boete worden betaald.
ARTIKEL 224.
Die een ander een ribbe stuk slaat, is twee mark. Slaat hij hem twee ribben stuk, dat is vier en twintig mark. Bij meerdere ribben mag de boete niet hoger zijn.
ARTIKEL 225.
Indien iemand ontkent, deze wonden, als duimen, vingers, handen, tenen, benen , te hebben toegebracht, zal de klager met getuigen moeten bewijzen, dat zij met elkaar in een handgemeen zijn geweest en dat die, en niemand anders hem deze wonden heeft toegebracht.
ARTIKEL 226.
Voor verwondingen, waar boete voor moet worden betaald, worden gerekend, die door de huid, in het vlees of tot op het bot. Deze zullen door twee getuigen worden beoordeeld, die dit gezien hebben.
ARTIKEL 227.
Die een ander met wapens, van welke soort dan ook, wonden toebrengt, zal voor elke wond veroordeeld worden. Als hij wordt gedood, gelden de wonden niet meer, maar wordt de dader volgens Landrecht berecht.
ARTIKEL 228.
Als iemand een verwonding aan de ruggengraat oploopt, zodanig dat hij verlamt wordt aan armen of benen, of andere ledematen, zodanig dat hij kan aantonen dat de kwetsuren door de verwonding komen, zal door het Landrecht beoordeeld worden.
ARTIKEL 229.
Als een man geslagen wordt op een arm of been, of enig ander ledemaat, dat gekneusd wordt, en een der leden daarvan verlamd wordt, zal dit duidelijk aantoonbaar zijn en berecht worden als elke andere verwonding of verlamming.
ARTIKEL 230.
Als iemand een wond krijgt, die niet genezen kan, wordt de boete verdubbeld.
ARTIKEL 231.
Alle verwondingen die gebeuren door branden of kokend water, zullen als andere wonden beboet worden.
ARTIKEL 232.
Als iemand een ander zijn teelbal, of een vrouw of ongehuwde dochter van haar borsten beroofd, met opzet, is het ieder zestig embder guldens boete. Een borst af, is het dertig embder guldens. Voor alle verwondingen die vrouwen of ongehuwde dochters worden aangedaan, is de boete een derde deel hoger, als die aan een man. Tenzij dat een vrouw zich als een man gedraagt, als iemand uitdagen om te vechten, en dat door twee getuigen bewezen kan worden, is de boete gelijk aan die van een man.
ARTIKEL 233.
Die een ander in een kuil gooit, of in diep slijk of water, die zal een boete betalen van vijf mark, als dit door twee getuigen bewezen kan worden.
ARTIKEL 234.
Die een ander begiet met bier, water, of andere vuile dingen, zal een boete betalen van achttien schellingen, en de Heer van Westerwolde even zo veel, als dit door twee getuigen bewezen kan worden.
ARTIKEL 235.
Die een ander met een mes door de kleding steekt, of aan zijn wapen dat hij draagt, betaalt een mark boete.
ARTIKEL 236.
Die tegen de ander het mes trekt, betaalt een halve mark boete, en tegen de Heer een halve mark. Gebeurt dit voor het gerecht, is de boete twee mark.
ARTIKEL 237.
Die een ander slaat, of gooit met stokken, stenen, botten, of met andere gelijkwaardige dingen, dat er geen bloeding of blauwe plek ontstaat, is de boete een mark en voor de Heer een halve mark.
ARTIKEL 238.
Die de ander een dief of hoerenzoon noemt, of hem op andere wijze in oneer aanspreekt, zodat het voor het gerecht moet komen, betaalt een mark boete en evenzoveel aan de Heer van Westerwolde.
ARTIKEL 239.
Die een ander in ernst een leugenaar noemt, betaalt een halve mark aan de klager en even zoveel aan de Heer van Westerwolde. Gebeur dit voor het gerecht, terwijl de rechter aan een zaak bezig is, wordt de boete verdubbeld.
ARTIKEL 240.
Alle her voor beschreven artikelen van de vorige boetes over verwondingen met voorbedachten rade, enkel die ontstaan door behoud van lijf en leden of bij toeval, moeten bij de Heer bekend gemaakt worden.
ARTIKEL 241.
Alle verpandingen, weddenschappen en spelen, zullen enkel plaatsvinden bij voorspraak en door getuigen.
ARTIKEL 242.
Alle schulden moet men inlossen voor 1 mei, daarvoor moet borg gesteld worden op St Jakob, om binnen 2 weken te betalen, tenzij er andere voorwaarden zijn gemaakt. Deze moet men houden, tot zij te bewijzen zijn.
ARTIKEL 243.
Als iemand aan een ander iets schuldig is, en geen roerende goederen heeft, mag dan onroerende goederen, als land, verpanden. De schuldeiser mag zijn rechten laten gelen tot achttien weken en zal dan de waarde tot zich nemen, na getuigenis van vier onpartijdige mannen.
ARTIKEL 244.
Die een ander geld in bewaring geeft, zal twee getuigen vragen, ter voorkoming van verschil, wat daar uit voort kan komen. Wanneer hij het geld teruggeeft, zal hij het zelfde doen. Wordt hem het geld samen met zijn eigen geld gestolen. Als dat te bewijzen is , zal de bewaarder daar geen schade van hebben.
ARTIKEL 245.
Indien iemand een ander geld gaat lenen en daarvoor is een onderpand gegeven, zal dat samen met het geld weer overhandigd worden.
ARTIKEL 246.
Geld of goud, dat men ter leen ontvangt, als geld of goud zal men het teruggeven.
ARTIKEL 247.
Als hij die een pand geruild heeft voor geld, en hij die het pand verruild heeft, deze niet meer kan of wil terugnemen, zal de houder van het pand aanspraak op het pand doen, binnen een termijn van twee tot vier weken, zal de rechter met twee onpartijdige mannen, het pand waarderen en de meerwaarde uit betalen.
ARTIKEL 248.
Iemand die goederen met borg, of tegen contant geld koopt, zal dat volgens gemaakte voorwaarden betaald worden.
ARTIKEL 249.
Al het goud, geld of zilver zal men volgens belofte betalen, zonder vermeerdering of vermindering.
ARTIKEL 250.
Die iemand slechte goederen aanbrengt, als zieke beesten, zal hij vergoeding betalen aan hem die de schade heeft geleden.
ARTIKEL 251.
Als iemand weerspannig is, en het recht niet acht, die mag aangehouden en eventueel vastgezet worden.
ARTIKEL 252.
Als een man grond heeft gehuurd, zal hij dat opleveren zoals hij het heeft ontvangen.
ARTIKEL 253.
Als iemand een akker maait, en het koren van de buurman hangt over, zal de maaier voorzichtig met het koren omgaan. Doet hij dit niet, is hij aansprakelijk.
ARTIKEL 254.
Als een man of vrouw zonder zinnen is, en zichzelf schade toebrengt, moet dit aan de naaste vrienden kenbaar worden gemaakt, zo zij er op toe kunnen zien dat een ander geen schade toegebracht wordt. Gebeurt dit niet, zijn de vrienden aansprakelijk.
ARTIKEL 255.
Als schippers of kooplieden in het land komen, zullen geen anderen hun voor zijn in het verkopen van gelijke handel. Bij vijf mark boete.
ARTIKEL 256.
Als iemand slechte gewichten en maten gebruikt, mag dat aan het gerecht bericht worden, en mogen de goederen en waren in beslag genomen worden, want er zal niemand meten met maten die niet met een teken (ijk) van de Heer van Westerwolde voorzien zijn.
ARTIKEL 257.
Als twee broers landerijen of andere goederen samen (mandelig) hebben, en daarover onenigheid hebben, zal de oudste broer het land beheren en de jongste een keuze moeten maken..
ARTIKEL 258.
Niemand zal een koopman die in zijn kraam of winkel is, om zijn waren en goederen te verkopen, enig overlast bezorgen bij doodstraf, tenzij dat twee personen in de kraam of winkel, verschil kregen en de een de ander verwond, zal de boete verdubbeld worden.
ARTIKEL 259.
Een bondig getuigenis kunnen twee of drie onbesproken mannen geven, door het recht daartoe ge-eist. Zij zullen daarvoor zweren bij de heiligen, als men hen vraagt het gebeurden uit te leggen.
ARTIKEL 260.
Geen wereldlijke landgenoot zal de andere met banbrieven voor het gerecht dagvaarden op straffe van vijf mark.
ARTIKEL 261.
Ook zal geen landman banbrieven naar het buitenland brengen op straffe van vijf mark.
ARTIKEL 262.
Als er twee of meer personen zijn, waarvan gezegd wordt kennis van een zaak te hebben, die mag men dwingen onder ede te verklaren wat hun kennis is.
ARTIKEL 263.
Als de noodklok getrokken wordt, of er een vijand in het land schijnt te zijn, wat blijkt niet te kloppen, betaald vijf mark boete aan de Heer van Westerwolde.
ARTIKEL 264.
Als er een gerucht van wapengekletter met doodslag rond gaat, en dit dan niet waar is, is dat vijf mark boete aan de Heer van Westerwolde.
ARTIKEL 265.
Als iemand zijn goederen in beslag worden genomen, kan hij dit vrij krijgen door een gekwalificeerd persoon, die zich als borg inlaat, en dit door de rechter te laten afhandelen. De rechter kan dan een rechtszaak plannen over twee weken, of als het kan korter.
ARTIKEL 266.
Als iemand een ander pand, en hij zegt geen schuld te hebben, kan de rechter over drie weken een rechtszaak houden.
ARTIKEL 267.
Als een man door onvoorziene omstandigheden sterft en iemand had nog aanspraak wegens schulden op zijn goederen, onbekend bij weduwe en vrienden, moet dit door twee getuigen bewezen worden, anders ter kennis gesteld van de rechtbank.
ARTIKEL 268.
Als twee echtelieden bij het aangaan van een huwelijk, ieder een boerderij hebben ingebracht, zal daar over onderhandeld worden en zullen de ouders en naaste vrienden bepalen.
ARTIKEL 269.
Als een boerderij te vererven valt, zal deze aan de oudste vervallen en zullen de broers en zusters uitgekocht worden, onder de goedkeuring van de naaste vrienden.
ARTIKEL 270.
Als een man een buitenechtelijk kind heeften geen echte kinderen, mogen alle losse goederen die gedreven of gedragen kunnen worden, gegeven worden.
ARTIKEL 271.
Als er twee hoven of tuinen bij elkaar zijn, die altijd tuinen geweest zijn, die mogen niet behuisd of met hout bepoot worden. Ook mag men die niet laten begroeien met bomen, enkel met toestemming van de eigenaren van de aangrenzende landen.
ARTIKEL 272.
Als twee echtelieden geen kind of kinderen samen hebben en erfgoed bezitten, mag een der naaste vrienden de erfgenaam zijn.
ARTIKEL 273.
Als iemand dienstknechten of dienstmaagden heeft, of een meyer op zijn land heeft wonen, die zich misdragen, moeten zij zelf boeten. Daar is de broodheer of eigenaar vrij van, tenzij de eigenaar dit heeft geweten of bij herhaling heeft laten gebeuren, of toestemming voor de uitvoering van het misdrijf heeft gegeven.
ARTIKEL 274.
Niemand zal zijn bouwakker laten begroeien door bomen zonder toestemming van zijn buren.
ARTIKEL 275.
De zijwending zal bij een bouwland zeven voeten voor de ronde draai van de ploeg mogen hebben.
ARTIKEL 276.
De rechtsdagen zullen van St Vitus tot St Bartholomeus niet gehouden worden. Tenzij zich er zaken voordoen die geen uitstel kunnen lijden. Dit is aan de rechter om te beoordelen.
ARTIKEL 277.
Niemand behoeft voor zijn vrienden in binnen-of buitenland verantwoording af te leggen.
ARTIKEL 278.
Als iemand land of dieren verkoopt, wat hij niet kan leveren, die zal aan de Heer van Westerwolde vijf mark boete betalen.
ARTIKEL 279.
Als iemand land, dat de breedte van twee akkers heeft, in iemand anders land heeft liggen, die hij met sloten moet afbakenen, is dit ook verplicht aan de aangrenzende landerijen.
ARTIKEL 280.
De rechter zal een ieder met schulden mogen dagvaarden, echter zonder extra boete.
ARTIKEL 281.
De rechter zal om panding te doen, dit persoonlijk moeten verrichten.
ARTIKEL 282.
De drost zal over de uitsprak van de rechter te Wedde in de voormiddag bij klimmende zon een verklaring afleggen.
ARTIKEL 283.
Ieder mag zijn koren en hooiland bewaken en beschermen voor de dieren van de buren.
ARTIKEL 284.
De rechter zal voor een dagvaarding een stuiver ontvangen en voor het doen van een panding ook een stuiver.
ARTIKEL 285.
Alles wat in dit Landrecht niet bepaald is, valt onder de rechten van de Keizer.
VERKARING VAN WOORDEN EN BEGRIPPEN.
Krumstert- ostfriesche munt ter waarde van een stuiver.Van oorsprong vlaams (leeuw met kromme staart (stert)
Hoike- soort mantel
Iperse en romundische Stoffen – stoffen genoemd naar de streek waar ze vandaan komen.
St Jakob- 21 juni
Warre- uitstekend hoofd in het water
Palm avond- dag voor palm zondag
St Bartholomeus- 24 augustus
Broeklanden- laaggelegen landerijen bij een dorp
Schild- oude franse munt
El- oude lengtemaat (69 cm)
Heerwegen – doorgaande wegen
Landpenning – vorm van arbeidscontract
Boerrichterschap – heeft een vrije boer voor de tijd van een jaar
Meyer- pachtboer
St Vitus – 15 juni